Het huis van mijn vader (Alex Verburg)

De BoyWiki
Révision datée du 2 septembre 2013 à 14:53 par Caprineus (discussion | contributions) (m)
(diff) ← Version précédente | Voir la version actuelle (diff) | Version suivante → (diff)

Het huis van mijn vader (« La maison de mon père »), paru en 2002, est le premier roman de l’écrivain néerlandais Alex Verburg. Cette fiction à caractère autobiographique traite de l’enfance et de l’adolescence du jeune narrateur.

L’auteur

Alex Verburg (La Haye, 13 décembre 1953) est un écrivain néerlandais. En tant que journaliste, il a réalisé des entretiens avec des personnalités, et a écrit sur et pour le théâtre.

Résumé

Le narrateur, Floris van Zevenhoven, fils d’une famille protestante stricte de sept enfants dans les années 60, perd son père alors qu’il n’a pas douze ans. Plus tard, lors de sa première année à l’école secondaire, il a des difficultés scolaires et doit prendre des cours particuliers. Il fait une forte impression à son mentor, qui voit Floris à la croisée de plusieurs chemins. Une promenade en bateau est l’occasion de leurs premiers rapports sexuels, début d’une histoire d’amour de plusieurs années, qui aura une fin tragique.

Critiques

Le site de l’auteur reprend quelques recensions positives et négatives, dont celle-ci :

Het boek heeft niets van de patserige ‘kijk eens wat ik allemaal durf te schrijven’–stijl die vaak aan dit soort geschriften kleeft. Het geheel kun je nog het best omschrijven als een melancholisch clair-obscur waarbij de verteller soms evenveel verzwijgt als vertelt.[1]

Le livre n’a rien du style très chic genre « regardez donc tout ce que j’ose écrire » qui s’attache souvent à ce type d’écrit. On peut le décrire comme un clair-obscur mélancolique, dans lequel le narrateur en dit autant qu’il en tait.


Entretiens avec l’auteur

[…]

‘Voor een groot deel is het verhaal van Floris op mijn kindertijd gebaseerd’, erkent Verburg, wiens eigen jeugdfoto het omslag van de roman siert. ‘Maar ik heb wel genoten van de vrijheid die de fantasie biedt. Je hoeft je niet aan de waarheid te houden. […]’[2]

[…]

« L’histoire de Floris est en grande partie basée sur mon enfance », reconnaît Verburg dont le portrait à l’âge du personnage orne la couverture. « Mais j’ai bien profité de la liberté qu’offre la fiction. Il n’est pas nécessaire de s’en tenir à la réalité. […] »


[…]

U problematiseert de relatie tussen Floris en Olivier niet, maar beschrijft de schoonheid ervan. In deze tijden geen onomstreden zaak. Is het een bewuste keuze?

Nou, ik laat wel de eenzaamheid zien; van Floris door het geheim dat hij met zich meetorst en dat eigenlijk alleen maar groter wordt, en van Olivier door zijn angst dat hij over Floris’ grenzen gaat en hem daarmee beschadigt. Ik heb me met dit boek zeker niet als pleitbezorger willen opwerpen voor dit soort relaties, ik heb oprecht begrip voor ouders die zich een ongeluk schrikken als ze zich voor zo’n situatie gesteld zien. Anderzijds: het is wel degelijk een boek dat over liefde gaat, en over verantwoordelijkheid. Nergens maakt Olivier Floris tot een instrument voor het eigen gerief, en zijn aandacht is op dat moment als balsem voor Floris’ ziel, want de dood van de vader is hard aangekomen in dat gezin, iedereen is op zoek naar een nieuw evenwicht.

Ben ik homo? — is de angstige vraag van de hoofdpersoon uit het boek. Is uw boek een boek over homoseksualiteit? Over een ‘coming out’ ?

Het is vooral een boek over coming of age, met alles erop en eraan. Verlies, verlangen, weemoed ook, het zoeken naar grenzen en ook naar houvast, naar samenhang.[3]

[…]

Vous ne problématisez pas la relation entre Floris et Olivier, mais vous en décrivez la beauté. À notre époque, ce n’est pas un sujet consensuel. Est-ce un choix délibéré ?

Bien, je laisse tout de même voir la solitude : celle de Floris aux prises avec un secret qui ne fait que s’alourdir, et celle d’Olivier par sa crainte d’empiéter sur les limites de Floris, et de l’abîmer. Je n’ai certainement pas voulu, par ce livre, me montrer en défenseur de ce type de relations, j’ai une sympathie sincère pour les parents qui craignent un accident s’ils se trouvaient dans une telle situation. D’un autre côté : c’est bel et bien un livre qui parle d’amour, et de responsabilité. Jamais Olivier n’instrumentalise Floris pour son propre plaisir, et son attention est à ce moment un baume pour l’âme de Floris, parce que la mort du père a frappé durement cette famille, chacun est en recherche d’un nouvel équilibre.

Suis-je homo ? est la question qui angoisse le personnage principal du livre. Est-ce un livre sur l’homosexualité ? Sur le « coming-out » ?

C’est surtout un livre sur le coming-of-age, avec tout ce qui l’accompagne. La perte, le désir, la mélancolie aussi, la recherche des limites, et aussi d’une prise sur la réalité, d’une cohérence.


Extrait

Cet extrait de Het huis van mijn vader[4] provient du site de l’auteur.



Ik geef mijn moeder de vijf gulden terug die ik van haar had gekregen.

Ze reageert verontwaardigd.

‘Heb je meneer Santos niets aangeboden?’

‘We zijn steeds op het water geweest,’ zeg ik, ‘en we hebben even in de zon gelegen op een soort eilandje. Maar daar was geen terras.’

‘Hebben jullie dan niks gebruikt?’

‘Ik had toch van alles mee? Meneer Santos ook. Hij zei precies hetzelfde als u: dat ik genoeg bij me had voor een heel legioen. Ik mag hem trouwens Olivier noemen en gewoon jij zeggen.’

‘Heb jij dat voorgesteld?’

‘Nee, natuurlijk niet.’

‘O, gelukkig, want dat hoort niet hoor, denk erom. Het moet altijd van de oudste uitgaan. Hoe oud is hij eigenlijk?’

‘Zevenentwintig.’

‘Dan ziet hij er jonger uit. Ik dacht dat hij van Chris’ leeftijd zou zijn. Chris wordt…?’

‘Vierentwintig.’

‘Ja, vierentwintig. Een heel ander type natuurlijk. Is meneer Santos getrouwd, of verloofd?’

‘Ik geloof het niet. Mag ik in bad?’

‘Moet je niet eerst nog wat eten?’

‘Nee, ik ben moe. Daarna ga ik meteen door naar bed, goed?’

Ik geef mijn moeder een zoen. ‘Welterusten,’ zeg ik.

‘Nacht,’ zegt zij. ‘Je zult wel goed slapen na zo’n hele dag buiten.’

Ik loop de trap op, opgelucht: ze heeft niets aan me gemerkt, niets aan me gezien, niets aan me geroken.

Als ik in bad lig, voel ik me vreemd alleen. Wat zou Olivier nu aan het doen zijn? Zou hij ook in bad liggen en net als ik aan vanmiddag denken? Nu zijn alle sporen uitgewist. Zegt hij niets en ik ook niet, dan zal niemand er ooit van weten.

Als ik wakker schiet, voor de zoveelste keer, heb ik hoofdpijn. Ik sta op, sluip naar de wastafel op zolder en laat de kraan zo lang lopen, tot het water echt koud is. Ik houd mijn washandje eronder en leg dat, terug in bed, dubbelgevouwen op mijn voorhoofd.

‘Homo,’ hamert het alsmaar in mijn hoofd, ‘homo.’

Op school, in de derde of de vierde klas van het gymnasium, zit een jongen die Robert heet, maar iedereen noemt hem besmuikt Roberta. Van hem wordt beweerd dat hij homo is. ‘Van de klets,’ zeggen de jongens uit mijn klas, of ‘van de verkeerde kant’, en ze slaan daarbij met hun ene hand op de bovenkant van de andere. Is Olivier ook homo, door vanmiddag? Maar Olivier is heel anders dan Robert. Robert loopt en beweegt en praat een beetje als een vrouw, Olivier helemaal niet. Aan hem zie je niks. Maar stel dat hij het wel is, ben ik het dan ook? Olivier was begonnen, alleen heb ik niet gezegd dat hij moest stoppen. Hij heeft het me zelfs nog gevraagd. Maar ik vond het fijn, zijn handen die me overal aanraakten, en zijn mond. Vond hij dat niet vies?

Het is al laat als ik de volgende ochtend beneden kom. Het huis lijkt uitgestorven, er is ook niemand in de kamer. Homo. Nu wil ik het precies weten. Gehaast en met trillende vingers zoek ik het op in het woordenboek.

‘(Lat.), m., mens’, staat erachter. Dat zijn we allemaal.

‘— homo sapiens… — homo novus… — homo sum, ik ben een mens (en niets menselijks is mij vreemd).’ Dat zal het ook niet zijn. ‘— homo homini lupus, de mens belaagt zijn medemens als een wolf.’ Ik moet denken aan Olivier, hoe hij mij af en toe beet. Maar dat was zo zachtjes, dat het eerder kriebelde dan dat het pijn deed. Dus ook dat kan het niet zijn. Ik zoek verder, bij ‘homophiel’, dat heb ik mensen ook wel eens horen zeggen. ‘Homophoon’ bestaat wel, ‘homophiel’ niet, ook niet met een f. ‘Homosexualiteit, geslachtslust tot personen van hetzelfde geslacht.’ Geslachtslust? Daar hoef ik niet zo ver voor terug te bladeren. ‘Geslachtskenmerk’ zie ik staan, ‘…leven’, ‘…lijst’, en dan ‘geslachtsnaam’. Geen ‘geslachtslust’. Wel, een stukje naar beneden, ‘geslachtsomgang: vleselijke gemeenschap tussen individuen van verschillend geslacht.’

Ik word er niet veel wijzer van. Gelukkig komt Arbout gauw thuis. Maar wat moet ik dan vragen? En hoe kan ik het zo vragen dat hij míj geen vragen gaat stellen? Verbeeld je dat hij kwaad wordt op Olivier? Of op mij, omdat ik het heb laten gebeuren?

Ik hoor de trap. Mijn moeder komt beneden. ‘Ben je hier?’ vraagt ze als ze me ziet. Ik sla het woordenboek dicht. Het is een van de dikste boeken die we in huis hebben – ‘van Dale’ staat er in gouden krulletters op de groenige kaft, en daaronder een monogram waaromheen in de rondte ‘Alles komt teregt’ is geschreven.

‘Laat je ’m niet vallen?’ vraagt ze, terwijl ik ermee naar de boekenkast loop, ‘want dan ligt hij uit de band.’ Voorzichtig schuif ik het boek terug op de plank, het is een heel gewicht.

‘Ik wil je iets vertellen,’ zegt mijn moeder. Ze gaat aan tafel zitten. Ik kijk naar haar gezicht, wat zou er zijn? Het moment waarop Willemijn en ik op de ochtend na mijn vaders dood bij mijn moeder in bed mochten kruipen, schiet door me heen. Toen zei ze ook zoiets — ‘Ik wil jullie iets vertellen.’ Of misschien zei ze toen wel ‘moet’ in plaats van ‘wil’. Er zit een lading in die me onrustig maakt. Het waren maar een paar woorden — ‘Papa is in de hemel’: vijf woorden — en het zou nooit meer zo worden als het was.

Ik ga tegenover haar zitten. Ik zie dat ze zenuwachtig is, haar vingers volgen het patroon in het smyrnatapijt dat over de tafel is uitgerold.

‘Ik heb Babs gesproken,’ zegt ze aarzelend, en pas nu slaat ze haar ogen op:

‘Babs krijgt een baby.’

Ik voel het bloed uit mijn hoofd wegtrekken. Ik begin vreselijk te huilen. Het komt van heel diep.

Mijn moeder schrikt. ‘Ben je niet blij?’ vraagt ze.

‘Ja,’ zeg ik, ‘verschrikkelijk blij.’

‘Wat is er dan?’

Mijn hele lichaam schokt. ‘Ik weet het niet,’ zeg ik, ‘ik weet het niet. Het is zo veel allemaal.’

Mijn moeder kijkt me hulpeloos aan.

Je rends à ma mère les cinq florins qu'elle m’a donnés.

Elle réagit, indignée.

— Tu n’as rien offert à monsieur Santos ?

— Nous sommes toujours restés sur l’eau, dis-je, et nous nous sommes un peu mis au soleil sur une sorte de petite île. Mais il n’y avait pas de terrasse de café.

— Alors vous n’en avez pas eu besoin ?

— N’avais-je pas emporté de tout ? Monsieur Santos aussi. Il a dit la même chose que vous : que j’avais emporté assez pour une légion entière. Je peux l’appeler simplement Olivier, et le tutoyer.

— Est-ce toi qui l’as proposé ?

— Non, naturellement pas.

— Ah, heureusement, parce que ça ne se fait pas, ne l’oublie pas. Ça doit toujours venir du plus âgé. Quel âge a-t-il donc ?

— Vingt-sept ans.

— Alors il fait plus jeune. Je pensais qu’il avait l’âge de Chris. Chris va avoir… ?

— Vingt-quatre ans.

— Oui, vingt-quatre ans. Quelqu’un de complètement différent bien sûr. Monsieur Santos est-il marié, ou fiancé ?

— Je ne crois pas. Puis-je prendre un bain ?

— Ne dois-tu pas manger d’abord ?

— Non, je suis fatigué. Après ça, j’irai tout de suite au lit, d’accord ?

J’embrasse ma mère. « Dormez bien », dis-je.

— Bonne nuit, dit-elle. Tu vas bien dormir après une journée entière en plein air.

Je monte l’escalier, soulagé. Elle n’a rien remarqué, rien vu en moi, rien senti.

Une fois dans la baignoire, je me sens étrangement seul. Que peut bien faire Olivier en ce moment ? Serait-il aussi dans son bain, en train de penser à cet après-midi ?

Maintenant toutes les traces sont effacées. Qu’il ne parle pas, moi non plus, et personne n’en saura jamais rien.

Quand je me réveille en sursaut, pour la énième fois, j’ai mal à la tête. Je me lève, je vais à pas de loup jusqu’au lavabo du grenier, et je laisse le robinet ouvert jusqu’à ce que l’eau soit bien fraîche. Je place mon gant de toilette sous le jet et, de retour dans mon lit, je le pose sur mon front, plié en quatre.

« Homo » — ça martelle sans cesse dans ma tête : « homo ».

À l’école, en trois ou en quatrième année du gymnase, il y a un garçon qui s’appelle Robert, mais en douce tout le monde l’appelle Roberta. On dit qu’il est homo. « Une tapette », disent les garçons de ma classe, ou « du mauvais côté », et ils frappent d’une main sur le dos de l’autre. Olivier est-il homo lui aussi, suite à cet après-midi ? Mais Olivier est très différent de Robert. Robert marche, bouge et parle un peu comme une femme, Olivier pas du tout. On ne remarque rien. Mais supposons qu’il le soit bel et bien, alors est-ce que je le suis aussi ? Olivier a commencé, simplement je ne lui ai pas dit qu’il devait arrêter. Il me l’a même encore demandé. Mais je trouvais ça plaisant, ses mains qui me touchaient partout, et sa bouche. N’a-t-il pas trouvé ça sale ?

Il est déjà tard quand je descends le lendemain matin. La maison semble déserte, et personne non plus dans la pièce. Homo. Maintenant je veux savoir exactement. Avec précipitation et les doigts tremblants j’ai cherché dans le dictionnaire.

« (Lat.), m. Être humain. » C’est ce que nous sommes tous.

« — Homo sapiens… — homo novus… — homo sum, je suis un humain (et rien d’humain ne m’est étranger). » Ça ne peut pas être ça. « — homo homini lupus, l’homme est un loup pour l’homme. » Je dois penser à Olivier, à la façon dont parfois il me mord. Mais c’était si doux, que ça chatouillait plutôt que de faire mal. Donc ça ne peut pas non plus être ça. Je cherche encore, à « homophile », j’ai déjà entendu ce mot. « Homophone » existe bien, mais pas « homophile », même pas avec un f. « Homosexualité », désir sexuel pour des personnes du même sexe. Désir sexuel ? Je n’avais pas besoin de chercher si loin pour apprendre ça. Je vois « caractères sexuels », « vie sexuelle », « arbre généalogique », puis « nom de famille ». Mais pas « désir sexuel ». Quoique, un peu plus bas, j’ai trouvé « rapports sexuels : communauté charnelle entre individus de sexes différents ».

Je n’ai pas appris grand-chose. Heureusement Arbout rentre vite à la maison. Mais que dois-je demander ? Et comment le demander si je ne veux pas qu’il me pose de questions ? Imaginez qu’il se fâche avec Olivier ? Ou avec moi, parce que j’ai laissé les choses se passer.

J’entends un bruit dans l’escalier. Ma mère descend. — Tu es ici ? demande-t-elle en me voyant. Je ferme le dictionnaire. C’est un des plus gros livres que nous ayons à la maison. — Les lettres de Van Dale forment des boucles dorées sur la couverture verdâtre, au bas de laquelle se trouve un monogramme entouré d’un cercle portant la devise « Alles komt teregt ».[5]

— Tu ne le laisses pas tomber ? demande-t-elle alors que je me dirige vers la bibliothèque — parce qu’il pourrait glisser hors de sa reliure.

Je le remets prudemment sur sa planche, il pèse lourd.

— Je veux te dire quelque chose, dit ma mère. Elle va s’asseoir à table. Je regarde son visage, de quoi peut-il s'agir ? Le moment où Willemijn[6] et moi, le matin suivant la mort de mon père, nous avons pu nous blottir dans le lit de ma mère, me traverse soudain l’esprit. Elle nous avait dit le même genre de chose : « Je veux vous dire quelque chose. » Ou peut-être a-t-elle dit « Je dois » au lieu de « Je veux ». Il y a là une tension qui m’inquiète. Ce n’étaient que quelques mots — « Papa est au ciel » : quatre mots — et ce ne serait plus jamais comme avant.

Je vais m’asseoir en face d’elle. Je vois qu’elle est nerveuse, ses doigts suivent le motif du tapis de Smyrne étalé sur la table.

— J’ai discuté avec Babs, dit-elle, hésitante, et elle n’ouvre les yeux qu’à cet instant.

— Babs va avoir un bébé.

Je sens le sang sortir de ma tête. Je commence à pleurer affreusement. Ça vient des profondeurs.

Ma mère pousse un cri. « N’es-tu pas content ? » demande-t-elle.

— Oui, dis-je, terriblement content.

— Alors qu’y a-t-il ?

Tout mon corps tremble. « Je ne sais pas, dis-je, je ne sais pas. Ça fait tant de choses à la fois. »

Ma mère me regarde, impuissante.



Voir aussi

Bibliographie

  • Het huis van mijn vader : roman / Alex Verburg. – Amsterdam : De Arbeiderspers, 2002. – 200 p. ; 20 cm. – ISBN 9789029551700
  • Het huis van mijn vader : roman / Alex Verburg. – [Amsterdam] : Singel Pockets, 2006.

Articles connexes

Notes

  1. Extrait de l’entretien avec Freddy De Schutter, dans Tertio, 7 août 2002, tel qu’il est cité sur le site alexverburg.nl.
  2. Extrait de l’entretien avec Eline Verburg, dans Sp!ts, 26 avril 2002, tel qu’il est cité sur le site alexverburg.nl.
  3. Extrait de l’entretien avec Ben de Boer, dans Vroom & Vrolijk, octobre 2002, tel qu’il est cité sur le site alexverburg.nl.
  4. Alex Verburg, Het huis van mijn vader, Singel Pocket, 2006 (1ste uitg. 2002).
  5. Tout vient à point.
  6. La sœur du narrateur.